Door ontbreken verband kapitaalstorting en geldlening geen beperking renteaftrek

14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN: AT7653, 40819

De Wet op de Vennootschapsbelasting kent een bepaling die de renteaftrek voorkomt bij leningen tussen verbonden lichamen als die leningen verband houden met kapitaalstortingen in het verbonden lichaam. Op grond van die bepaling weigerde Hof Arnhem de aftrek van rente in de volgende situatie. Een in Frankrijk gevestigde beursgenoteerde vennootschap hield alle aandelen in een in Nederland gevestigde BV, die weer alle aandelen hield in een in België gevestigde NV. In 1988 stortte de BV een bedrag van ruim ƒ 35.000.000 op aandelen in de Belgische NV. In 1989 verstrekte de Belgische NV een lening van ongeveer ƒ 30.400.000 aan de Franse moedermaatschappij. Daarna verstrekte de Franse moedermaatschappij een lening van ƒ 36.500.000 aan de BV ter financiering van de aankoop van de aandelen van een andere BV. In de jaren 1990 tot en met 1992 verstrekte de Belgische NV leningen aan de Nederlandse BV. Het ging om in totaal ƒ 30.000.000, waarmee de Nederlandse BV haar schuld aan de Franse moedermaatschappij afloste. De over deze leningen betaalde rente van ƒ 1.100.000 viel volgens het Hof onder de uitsluiting van aftrek.De Hoge Raad was het daarmee niet eens. De Franse moedermaatschappij had de lening verstrekt voor de aankoop van de aandelen van een andere BV. Met de van de Belgische NV geleende gelden werd die schuld afgelost. Omdat de BV toen zij de kapitaalstorting in de Belgische NV deed nog niet het voornemen had om de aandelen in de andere BV te verwerven, hielden de latere geldleningen geen verband met de eerdere kapitaalstorting in de Belgische NV. Uitsluiting van aftrek van de rentebetalingen was daarom niet aan de orde.