14 mei 2007 | Hof Den Haag | jurisprudentie | LJN: AY5849, BK 129/05
Een ondernemer was geïnteresseerd in een perceel grond op een industrieterrein. Hij verzocht om een perceel aan de westzijde van het industrieterrein van ongeveer 2000 m2. De gemeente kende hem een bouwkavel van ongeveer 3.000 m2 toe die was gelegen aan de oostzijde van het industrieterrein. Op die plaats was de exploitatie van het bedrijf van de ondernemer niet toegestaan. Uiteindelijk werd dit perceel aan de ondernemer geleverd. Hij rekende het perceel echter niet tot zijn ondernemingsvermogen. De bij de levering in rekening gebrachte omzetbelasting verrekende hij niet als voorbelasting. Op het perceel rustte een bouwverplichting, waaraan de ondernemer niet voldeed. Wel diende hij een aanvraag voor een bouwvergunning in. Vervolgens verkocht hij het onbebouwde perceel. De belastingdienst wilde het bij verkoop behaalde voordeel als winst uit onderneming belasten. De rechtbank Leeuwarden stond dat niet toe omdat de ondernemer de grond terecht tot zijn privévermogen had gerekend. In hoger beroep stelde de inspecteur zich op het standpunt dat de ondernemer het perceel niet tot zijn privévermogen had mogen rekenen. Subsidiair was de inspecteur van mening dat de verkoopopbrengst als resultaat uit een werkzaamheid was belast (inkomsten uit arbeid niet in dienstbetrekking verricht). Hof Leeuwarden bevestigde het oordeel van de rechtbank over de kwalificatie van het perceel als privévermogen. De ondernemer had een ander perceel aangevraagd voor zijn onderneming. Er stond niet vast dat de toegewezen kavel voor de onderneming was aangekocht. Er was onvoldoende verband met de bedrijfsuitoefening om het behaalde voordeel als winst uit onderneming aan te kunnen merken. Uiteindelijk baatte dat de ondernemer niet omdat het Hof van oordeel was dat het genoten voordeel was toe te rekenen aan door de ondernemer verrichte arbeid. Volgens het Hof stond vast dat de ondernemer zich al bij de aankoop bewust was van de gunstige aankoopprijs en van de mogelijkheid om bij verkoop een hogere prijs te realiseren. Daardoor was het transactievoordeel redelijkerwijs te verwachten. Omdat de ondernemer het perceel ondanks de bouwplicht niet binnen de gestelde termijn had bebouwd vond het Hof aannemelijk dat verkoop hem vanaf het begin voor ogen stond.