14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN: AU3937, 41293
In een langlopende procedure (beroep bij Hof Amsterdam, gevolgd door cassatie door de Hoge Raad en verwijzing naar Hof Den Haag) heeft de Hoge Raad nu de einduitspraak gedaan. De belanghebbende meende dat Hof Den Haag hem niet de gelegenheid had gegeven om te reageren op door de inspecteur kort voor en tijdens de zitting overgelegde stukken. Volgens de Hoge Raad bleek uit de stukken van het geding het tegendeel. De klacht was niet gegrond. Ook de klacht tegen het oordeel van het Hof dat de belanghebbende, een in Engeland gevestigde vennootschap, een vaste vertegenwoordiger in de zin van de Wet op de Loonbelasting had, waardoor de belanghebbende als inhoudingsplichtige werd aangemerkt, was niet gegrond. Volgens de Hoge Raad sloot het oordeel van het Hof aan bij de verwijzingsopdracht en was het Hof niet uitgegaan van een onjuiste rechtsopvatting.