14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN: AR6506, 39360
Een pensioen-BV deed een beroep op de vrijstelling van vennootschapsbelasting voor pensioenlichamen. Die vrijstelling geldt niet als de pensioengerechtigde of zijn echtgenoot of partner tenminste 10 % van de aandelen heeft in de pensioenvennootschap. Hof Amsterdam was van oordeel, dat de vrijstelling niet van toepassing was. De pensioen-BV voerde een pensioentoezegging uit voor een tweetal ex-echtgenoten. De aandelen van de pensioen-BV werden door tussenkomst van een andere BV gehouden door een coöperatie. Het enige lid van de coöperatie was de ex-echtgenote. Volgens Hof Amsterdam waren de ex-echtgenoten elkaars partner, omdat zij na de ontbinding van hun huwelijk in één huis bleven wonen en in de pensioenregeling van de werkgever van de man zijn ex-echtgenote als zijn partner werd aangewezen. De stelling van de pensioen-BV, dat de ex-echtgenoten geen gemeenschappelijke huishouding voerden, wees het Hof af. De Hoge Raad was van oordeel dat de uitspraak van het Hof juist was.