14 mei 2007 | Hof Amsterdam | jurisprudentie | LJN: AR8787, 02/07438
Iemand was benoemd tot executeur-testamentair. De erflaters beschikten over een groot zwart vermogen in Belgiƫ. Na het overlijden in 1993 heeft de executeur de tegoeden opgenomen bij de Belgische bank. Zij betaalde niet alle opgenomen bedragen door aan de erfgenamen. De belastingdienst legde aan haar navorderingsaanslagen inkomstenbelasting op voor de niet doorbetaalde bedragen. Het Hof vond aannemelijk dat de executeur in 1993 een aanzienlijk bedrag uit de boedel had onttrokken. Deze onttrekking moest volgens het Hof als inkomsten uit arbeid worden aangemerkt. Omdat zij deze inkomsten niet in haar aangifte verantwoord had en zij geen volledig antwoord had gegeven op het verzoek van de inspecteur om informatie, moest de executeur volgens het Hof bewijzen dat de inspecteur van een te hoog bedrag aan inkomsten uitging. Daarin slaagde zij niet. Omdat de nalatenschap was ondergebracht in het buitenland en het opnemen van tegoeden bij de Belgische bank in het buitenland plaatsvond, was de langere navorderingstermijn van 12 jaar van toepassing. In de daarop volgende jaren heeft de executeur volgens het Hof inkomsten genoten uit het aan de boedel onttrokken vermogen. Ook die inkomsten waren niet aangegeven. Omdat het om een absoluut en relatief bezien aanzienlijk bedrag ging, was volgens het Hof niet de vereiste aangifte gedaan.De inspecteur ging uit van een rendement van 5 %. Dat was volgens het Hof niet te hoog. De executeur bewees niet, dat het rendement lager was. De navorderingsaanslag over 1995 bevatte het bedrag van de onttrekking, die in 1993 had plaatsgevonden. Die aanslag werd daarom verlaagd. In verband met het tijdsverloop verlaagde het Hof de boetes met 10% tot 90% van de nagevorderde belasting. Vanwege de verlaging van de navorderingsaanslag over 1995 veroordeelde het Hof de inspecteur tot een schadevergoeding van de helft van de kosten, die in de bezwaarfase waren gemaakt.