6 maart 2007 | Overig | jurisprudentie | LJNBE8707, AWB 06/1383
De Wet op de Inkomstenbelasting kent de mogelijkheid om een onderneming fiscaal geruisloos, dat wil zeggen zonder heffing van inkomstenbelasting, in te brengen in een BV. De BV moet dan de activa en passiva van de onderneming op de balans zetten voor de fiscale boekwaarde die zij in de onderneming hadden op het moment van inbreng. Een ondernemer die een fiscale oudedagsreserve (FOR) heeft opgebouwd kan hiervoor bij de BV een lijfrente bedingen. De tegenhanger van de geruisloze inbreng is de per 1 januari 2001 ingevoerde geruisloze terugkeerfaciliteit. Die faciliteit maakt de omzetting van een onderneming die door een BV wordt gedreven in een onderneming voor rekening en risico van een natuurlijk persoon mogelijk zonder directe belastingheffing. Een van de punten die daarbij geregeld moeten worden is de lijfrenteverplichting die de BV op zich heeft genomen tegen de inbreng van de FOR. De geruisloze terugkeerfaciliteit maakt mogelijk dat de lijfrente als extra toevoeging aan de FOR van de ondernemer wordt verwerkt. De vraag is of het gehele saldo inclusief oprenting van de lijfrenteverplichting toegevoegd mag worden of dat alleen het bedrag van de FOR, waarvoor bij de geruisloze inbreng een lijfrente is bedongen, kan worden toegevoegd. De staatssecretaris van Financiƫn huldigt in een besluit uit 2002 het standpunt dat de oprenting niet kan worden toegevoegd aan de nieuwe FOR. De rechtbank Arnhem is van oordeel dat ook de aangroei van de lijfrenteverplichting kan worden toegevoegd aan de FOR. De tekst van de wet biedt geen enkel aanknopingspunt voor de visie van de staatssecretaris.