17 september 2010 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN BJ9665, 08/03498
Bij een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting worden de moedermaatschappij en haar dochtermaatschappij beschouwd als een belastingplichtige. De fiscale eenheid wordt niet beƫindigd door het faillissement van een dochtermaatschappij. Dat betekent dat wanneer als gevolg van het faillissement een deel van de schulden van de dochtermaatschappij onbetaald blijft, de moedermaatschappij voor hetzelfde bedrag winst maakt.
In een voorkomend geval verhoogde de inspecteur de winst van de moedermaatschappij met het bedrag van de vrijval van de schulden van de failliet verklaarde dochtermaatschappij. Omdat de moedermaatschappij nog verrekenbare verliezen had bedroeg het belastbare bedrag nihil.
De rechtbank Breda was van oordeel dat de winst ter zake van de vrijval van schulden terecht was meegenomen. Door het voortbestaan van de fiscale eenheid, terwijl de dochtermaatschappij van rechtswege werd ontbonden, leidde het onbetaald blijven van de schulden van de dochtermaatschappij tot een fiscaal relevante vermogensvermeerdering bij de moedermaatschappij. De fiscale eenheid werd namelijk bevrijd van de schulden van een civielrechtelijk zelfstandig maar fiscaalrechtelijk onzelfstandig onderdeel.
De Hoge Raad heeft dit oordeel van de rechtbank onderschreven.