14 mei 2007 | Hof Amsterdam | jurisprudentie | LJN: AV2110, 04/01184 en 04/01177
De enige activiteiten van een BV bestonden sinds eind 1995 uit het aanhouden van beleggingsrekeningen bij een Luxemburgse bank. Daarnaast had de BV een lopende rekening bij een Nederlandse bank. De directeur en enig aandeelhouder van de BV woonde sinds 15 december 1995 met zijn echtgenote in Griekenland. In geschil was waar de BV was gevestigd. Volgens het verdrag tussen Nederland en Griekenland ter voorkoming van dubbele belastingheffing was de BV inwoner van Griekenland, omdat de plaats van de feitelijke leiding in Griekenland lag. Volgens de Griekse nationale wetgeving was de BV als onbeperkt (binnenlands) belastingplichtige onderworpen aan de Griekse (vennootschaps)belasting.Desondanks legde de Nederlandse belastingdienst aanslagen vennootschapsbelasting op aan de BV omdat er geen feitelijke belastingheffing had plaatsgevonden in Griekenland. Hof Amsterdam was met de inspecteur eens dat de BV in Griekenland feitelijk niet aan belastingheffing onderworpen was geweest. Dat had echter niet tot gevolg dat de BV geen inwoner van Griekenland was voor de toepassing van het verdrag. De eis van feitelijke belastingheffing in de woonstaat wordt niet gesteld en kan ook niet worden afgeleid uit het commentaar bij het OESO-modelverdrag van 1977, waarop het verdrag met Griekenland is gebaseerd. Het Hof vernietigde de opgelegde aanslagen.