14 mei 2007 | Hof Amsterdam | jurisprudentie | LJN: AX9311, 04/00854
Een verhuurder van kantoorpanden liet op eigen grond een kantoorpand bouwen, bestemd voor de verhuur. Het pand werd in 2001 opgeleverd. Per 1 november van dat jaar werden de eerste, tweede en derde etage met vrijstelling van omzetbelasting verhuurd. De huurders maakten gebruik van de gemeenschappelijke faciliteiten op de begane grond en van de parkeerkelder. De vierde verdieping werd pas per 1 juli 2002 gedeeltelijk en eveneens vrijgesteld van BTW verhuurd. Het pand vormde in juridische zin één geheel. Het beschikken over het pand door het te verhuren vormde een zogenaamde fictieve levering voor de omzetbelasting. Volgens de inspecteur vond de levering in gedeelten plaats. Op 1 november 2001 werd het toen verhuurde deel met de algemene ruimten geleverd. Op 1 juli 2002 vond een levering plaats van een gedeelte van de vierde etage. De verhuurder ging uit van een fictieve levering van het hele pand op 1 november 2001, waarbij de omzetbelasting die betrekking had op de vierde etage als voorbelasting in aftrek kon worden gebracht omdat deze niet voor van omzetbelasting vrijgestelde prestaties werd gebruikt. Hof Amsterdam was van oordeel dat het verhuren van drie van de vier kantooretages met het geheel van de algemene voorzieningen betekende dat de verhuurder over het pand als geheel voor bedrijfsdoeleinden had beschikt. Daarvoor is niet nodig dat het pand onmiddellijk en volledig in zijn geheel feitelijk werd gebruikt. De levering vond plaats op 1 november 2001. Bij een echte levering geldt dat de in rekening gebrachte omzetbelasting niet aftrekbaar is voor zover het geleverde voor vrijgestelde prestaties wordt gebruikt. De aftrek van het resterende bedrag aan omzetbelasting hangt af van de door de ondernemer aan dat deel van het pand gegeven bestemming. Deze regeling geldt volgens het Hof ook voor een fictieve levering. De vierde etage was afzonderlijk te verhuren, eventueel in gedeelten. De aftrekbaarheid van de omzetbelasting voor dit gedeelte van het pand hing daarom af van de bestemming. De bestemming was verhuur. Dat is in beginsel een vrijgestelde prestatie, al bestaat de mogelijkheid om onder voorwaarden te kiezen voor belaste verhuur. Nergens bleek dat belaste verhuur de bedoeling was. Het Hof ging er daarom van uit dat de bestemming vrijgestelde verhuur was. De daarop betrekking hebbende omzetbelasting was daarom niet aftrekbaar.