14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN: AS7932, 40456
Iemand deed over 1997 aangifte van een positief belastbaar inkomen en een verlies uit aanmerkelijk belang. Een verlies uit aanmerkelijk belang kwam niet in mindering op het overige inkomen, maar leidde tot een vermindering van te betalen belasting. Die vermindering bestond uit het belastingtarief voor aanmerkelijk belang van 25% maal het geleden verlies. Zowel bij de voorlopige aanslag als bij de definitieve aanslag stelde de inspecteur het te verrekenen bedrag uit het verlies uit aanmerkelijk belang echter niet op 25% maar op 100% van het verlies vast. De inspecteur stelde zich op het standpunt dat er een met een schrijf- of typefout gelijk te stellen vergissing was gemaakt en legde een navorderingsaanslag op. Hof Arnhem stelde vast dat door een administratieve ambtenaar met onvoldoende kennis van de inkomstenbelasting de instructies voor het verwerken van de gegevens voor de aanslag onjuist waren toegepast. Na de constatering van gemaakte fouten zijn de instructies aangepast. Het opleggen van de onjuiste aanslag was niet het gevolg van een vergissing, maar moest worden gelijkgesteld met een onjuist inzicht van de inspecteur in het recht. Dat had tot gevolg, dat de inspecteur geen navorderingsaanslag kon opleggen omdat een nieuw feit ontbrak.De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof. Volgens de Hoge Raad is het invoeren van gegevens uit de aangifte in het geautomatiseerde systeem van de belastingdienst onderdeel van de vaststelling van de aanslag. Daarbij gemaakte fouten zijn van belang bij de beoordeling of de aanslag onjuist is vastgesteld als gevolg van een verwijtbaar onjuist inzicht van de inspecteur in de feiten of in het recht.