14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN: AU4302, 41015
Een gemeente was eigenaar van een sportcomplex dat bestond uit zes sportvelden met natuurgras, een parkeerterrein, een clubhuis en kleedlokalen. De gemeente verhuurde het complex met vrijstelling van omzetbelasting aan een aantal sportverenigingen. In 1998 gebruikte de gemeente drie van de zes velden voor woningbouw. De overige drie velden werden kunstgrasvelden, die verhuurd werden aan de sportverenigingen. De inspecteur legde aan de gemeente een naheffingsaanslag omzetbelasting op voor een interne levering van de kunstgrasvelden. De levering vond plaats door het ter beschikking van de huurders stellen van de velden. Hof Den Haag was van oordeel dat de kunstgrasvelden onderdeel vormden van een complex dat voor de heffing van de omzetbelasting als één goed moest worden aangemerkt. De aan de velden verrichte werkzaamheden waren volgens het Hof niet zo ingrijpend dat daardoor een nieuw goed was ontstaan. Dat betekende dat er geen interne levering plaatsgevonden. Volgens de Hoge Raad was het oordeel van het Hof niet juist. Het sportcomplex bestond na de werkzaamheden uit verschillende delen, namelijk de opstallen en de drie sportvelden. Deze waren fysiek gescheiden en golden daarom voor de heffing van omzetbelasting als afzonderlijke goederen. Alleen als de onderdelen zich ondanks de fysieke scheiding niet voor zelfstandig gebruik lenen geldt het samenstel als één goed voor de omzetbelasting.