Geen AB-heffing na verplaatsing feitelijke leiding BV

14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN: AY3747, 42522

Het voordeel dat een inwoner van Nederland behaalt bij de verkoop van aandelen die een aanmerkelijk belang vormen is belast met inkomstenbelasting. Ter voorkoming van emigratie om fiscale redenen bevatte het oude verdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing met België een bepaling waardoor Nederland gedurende vijf jaar na emigratie inkomstenbelasting kon heffen bij de verkoop van aandelen in een in Nederland gevestigde vennootschap. Met een beroep op die bepaling legde de belastingdienst een aanslag inkomstenbelasting op aan iemand die kort na zijn emigratie in 1996 zijn BV verkocht. Hof Den Haag vernietigde deze aanslag omdat de BV voor de toepassing van het verdrag geen inwoner was van Nederland. Bepalend daarvoor was de plaats waar de feitelijke leiding werd uitgeoefend. De door het Hof vastgestelde omstandigheden lieten volgens de Hoge Raad geen andere conclusie toe dan dat de feitelijke leiding van de BV ten tijde van de verkoop in België werd uitgeoefend. De Hoge Raad wees het beroep op een redelijke verdragstoepassing af. Op die manier wilde de inspecteur bereiken dat Nederland toch heffingsbevoegd was. Volgens de Hoge Raad was het verdrag duidelijk. Nederland mocht geen inkomstenbelasting heffen omdat de BV voor de toepassing van het verdrag geen inwoner van Nederland was. De reden voor de verplaatsing van de leiding van de BV speelt geen rol bij het bepalen van de heffingsbevoegdheid.