14 mei 2007 | Hof Den Haag | jurisprudentie | LJN: AU9348, BK 513/04
Een DGA wilde de vordering in rekening-courant die hij had op zijn BV in 2001 afwaarderen ten laste van zijn inkomen. Die vordering was grotendeel ontstaan in de jaren 2000 tot en met 2002, waarin de DGA wegens liquiditeitskrapte bij de BV een aantal malen vanuit privé crediteuren van de BV had betaald. Ook een aantal huurtermijnen voor het bedrijfspand waren in rekening-courant bijgeschreven. In mei 2002 vroeg de DGA het faillissement aan van de BV. De BV staakte haar activiteiten op 1 juli 2002.De inspecteur stond de afwaardering van de rekening-courantvordering niet toe ten laste van het inkomen van de DGA.Het Hof stelde vast dat het faillissement van de BV op 31 december 2001 nog niet te voorzien was ondanks de teruglopende solvabiliteit. Verder was, gelet op het verloop van het eigen vermogen van de BV, niet aannemelijk dat bij het faillissement de vordering van de DGA geheel oninbaar was. Duidelijkheid daarover kon pas bij de afwikkeling van het faillissement worden verkregen. Daarom had de DGA niet aannemelijk gemaakt dat zijn vordering op de BV op 31 december 2001 oninbaar was.