Geen afschrijving op merchandising voetbalclub

14 mei 2007 | Hof Arnhem | jurisprudentie | LJN: AT2141, 02/02510

Met ingang van het boekjaar 1994/1995 zijn betaald voetbalorganisaties (BVO) vennootschapsbelastingplichtig. Als gevolg daarvan moesten BVO’s een zogenaamde fiscale openingsbalans opstellen. Een BVO nam onder de activa op de openingsbalans een bedrag op voor intellectuele eigendomsrechten waaronder het merkenrecht. Daarbij ging het om de naam van de club, het logo, de kleding en de clubkleuren. De BVO had de waarde van het intellectueel recht opgebouwd uit twee componenten, namelijk 'merchandising' en 'sponsoringopbrengsten'. Volgens Hof Den Haag moest de merchandisingcomponent (de verkoop van allerlei producten onder gebruikmaking van de clubnaam of het logo) als bedrijfsmiddel worden geactiveerd. Er was geen sprake van goodwill, omdat het recht om merchandisingactiviteiten te ontplooien zelfstandig kon worden overgedragen aan een derde. Deze derde verkreeg dan tegen betaling exclusief het recht tot die activiteiten. Dat gold niet voor de component die betrekking had op sponsoropbrengsten. Deze opbrengsten stonden rechtstreeks tegenover door de BVO aan de sponsors verrichte prestaties als het bieden van de mogelijkheid om de eigen naam of het eigen bedrijf te promoten. De sponsorbijdragen behoorden tot de omzet zonder dat er sprake was van een immaterieel goed dat deel uitmaakte van het duurzame kapitaal van de onderneming. Afschrijving op de geactiveerde merchandisingcomponent stond het Hof niet toe. Een immaterieel bedrijfsmiddel als de 'merchandisingcomponent' kan wel slijten, maar het was volgens het Hof geen uitgemaakte zaak dat de waarde daarvan door gebruik of tijdsverloop in waarde daalde. Dat er sprake was van slijtage van de 'merchandisingcomponent' toonde de BVO niet aan. De opgelegde aanslag vennootschapsbelasting bleef in stand.