14 mei 2007 | Hof Den Bosch | jurisprudentie | LJN: AU0600, 03/02010
Een onderneming werd op 27 mei 1998 verkocht. Levering en betaling vonden plaats op 6 augustus 1998. Kopers en verkopers waren sinds begin 1998 in gesprek over de verkoop. Eind april 1998 hadden de verkopers een eerste bod van de kopers afgewezen. De verkopers stelden zich in hun aangiften inkomstenbelasting op het standpunt dat zij de onderneming eerst hadden vervreemd aan een door hun opgerichte BV, waarbij als tegenprestatie een lijfrente werd bedongen. Hof Den Bosch vond dat niet aannemelijk, gezien de verkoop aan een derde. Er was een schriftelijke overeenkomst met de BV van 29 april 1998, die volgens het Hof niet meer inhield dan een intentieverklaring tot vervreemden van een deel van de onderneming. De tegenprestatie voor die vervreemding was nog niet bepaald. Een latere overeenkomst maakte geen melding van een tegenprestatie in de vorm van een lijfrente en was van een latere datum dan de verkoopovereenkomst. Naar het oordeel van het Hof had de BV de onderneming van de verkopers niet overgenomen. De lijfrenten vormden daarom niet de tegenprestatie voor de overdracht van de onderneming, zodat de premies daarvoor niet in aftrek konden worden gebracht. Het beroep tegen de gecorrigeerde aanslag inkomstenbelasting was ongegrond.