14 mei 2007 | Hof Amsterdam | jurisprudentie | LJN: AR5753, 02/04913
Een BV nam van een andere BV een onderzoeksproject over, dat vervolgens in het kader van een joint-venture werd overgedragen aan weer een andere BV, die meerdere aandeelhouders had. De vraag was of bij die laatste overdracht de bedrijfsfusiefaciliteit kon worden toegepast. Daarvoor diende beoordeeld te worden of er tegen uitreiking van aandelen een (zelfstandig onderdeel van een) onderneming is ingebracht. Hof Amsterdam stelde vast, dat er in 1996 en 1997 kapitaal en arbeid zijn ingezet door de BV voor de ontwikkeling van het project. Naar het oordeel van het Hof was sprake van een onderneming. Volgens de akte van oprichting van de joint-venture zijn de geplaatste aandelen alle in geld volgestort. Uit de akte blijkt niet dat de oprichters zich hebben verbonden tot andere stortingen op de bij de oprichting geplaatste aandelen. Volgens het Hof is er geen sprake van een agiostorting. Volgens het Hof is de BV er niet in geslaagd om te bewijzen dat zij haar onderneming heeft ingebracht tegen uitreiking van aandelen.