14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN: AR4356, 37096
In cassatie tegen een uitspraak van het Hof na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad deed de belanghebbende een beroep op het Bosalarrest van het Hof van Justitie EG. Volgens dat arrest zijn de kosten van een buitenlandse deelneming geheel aftrekbaar. De verwijzingsopdracht van de Hoge Raad was echter beperkt tot een onderzoek naar de mate waarin de lening, die was aangegaan voor de aankoop van een Spaanse deelneming, verband hield met de zwakte van de Spaanse peseta. De rente die op dat deel van de schuld betrekking had, viel onder de belaste voordelen uit valutaveranderingen en niet onder kosten die verband houden met een deelneming. Het Hof heeft zich aan die opdracht gehouden en heeft vastgesteld, dat het risico van depreciatie van de peseta voor rekening van de verkoper kwam. Het beroep van de belanghebbende was daarom ongegrond. In cassatie claimde de belanghebbende aftrek van de volledige rentekosten van de lening waarmee de Spaanse vennootschap is verkregen. Voor het Hof was slechts in geschil of een deel van de betaalde rente te maken had met de zwakte van de peseta en daarom toegerekend kon worden aan het tot de belastbare winst gerekende valutaresultaat. In cassatie kan dan niet meer aan de orde komen de vraag of de rente voor aftrek in aanmerking komt omdat de rentekosten middellijk dienstbaar zouden zijn geweest aan het behalen van winst. Daarvoor is een feitelijk onderzoek nodig waarvoor in cassatie geen plaats is.