14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN-nummer: AP4383 Zaaknr: 40067
Iemand kreeg met ingang van 1997 op grond van de nieuwe regeling een aanmerkelijk belang in een BV. Op verzoek van de aandeelhouder stelde de belastingdienst de verkrijgingsprijs van de aandelen voor de toepassing van de aanmerkelijk belangregeling vast. Volgens de beschikking was de verkrijgingsprijs ƒ 440.000. Eind 1997 verkocht de aandeelhouder 1000 van de 3000 aandelen in de BV aan een medeaandeelhouder. De koopsom was gelijk aan de intrinsieke waarde van de overgedragen aandelen. In zijn aangifte nam de aandeelhouder een verlies uit aanmerkelijk belang op voor het verschil tussen een derde gedeelte van de vastgestelde verkrijgingsprijs van het aandelenpakket en de verkoopopbrengst van de verkochte aandelen. De inspecteur en het Hof weigerden hiermee rekening te houden, omdat naar hun oordeel de prijs niet onder normale omstandigheden tot stand was gekomen. Zij gingen daarom uit van de door hen veronderstelde hogere waarde in het economische verkeer. Volgens de Hoge Raad is voor een correctie van de overeengekomen prijs wegens een overeenkomst onder ongebruikelijke omstandigheden een bevoordelingsbedoeling vereist. Als die ontbreekt, is die bepaling niet van toepassing. Daarom moest van de overeengekomen prijs worden uitgegaan voor de bepaling van de winst uit aanmerkelijk belang.