14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN: AU3175, 41432
De betaling die een BV ontving van een andere BV waarmee zij samenwerkte viel niet onder de deelnemingsvrijstelling en was dus normaal belast. Het ging om twee BV’s die samenwerkten in een joint-venture. Zij richtten daarvoor een gezamenlijke dochtermaatschappij op. De twee partners spraken af dat één van hen de andere een vergoeding zou betalen wanneer de winst van de joint-venture in de eerste drie jaar minder dan ƒ 230.000 zou bedragen. Het op grond van deze afspraak ontvangen bedrag viel volgens Hof Leeuwarden niet onder de deelnemingsvrijstelling. De Hoge Raad was het met dat oordeel eens. De afspraak werd gemaakt op grond van de marktpositie van de ontvangende partij bij het aangaan van de joint-venture en had dus niets te maken met de deelneming.