14 mei 2007 | Hof Amsterdam | jurisprudentie | LJN AO0878 Zaaknr: 02/05458
In een procedure over de aanslag vennootschapsbelasting 1997 was in geschil of de deelnemingsvrijstelling van toepassing was bij de verkoop van een 100%-belang in een buitenlandse dochtermaatschappij die als financieringsmaatschappij binnen een internationaal concern fungeerde. De dochtermaatschappij verrichtte geen actieve financieringswerkzaamheden. Op grond van de wet kwalificeert zij dan niet voor de deelnemingsvrijstelling. Enkele jaren eerder was een ruling gesloten met de belastingdienst over toepassing van de deelnemingsvrijstelling op het belang in de dochter, omdat deze toen participeerde in een hotelketen. Na de vervreemding van die participatie waren de opbrengsten daarvan binnen het concern uitgeleend. Volgens het Hof konden aan de ruling geen rechten worden ontleend omdat die gold zolang de dochter participeerde in de hotelketen. Verandering van activiteiten was weliswaar mogelijk, maar over voortzetting van de ruling diende dan overleg met de belastingdienst te worden gevoerd. Dat was er niet geweest. Door de verandering van activiteiten van de dochtermaatschappij kwalificeerde het belang niet voor toepassing van de deelnemingsvrijstelling.