13 november 2003 | Centrale Raad van Beroep | jurisprudentie | LJN-nummer: AN8459 Zaaknr: 00/6735 ALGEM, 00/6740
Volgens de Centrale Raad van Beroep is geen sprake van ondergeschiktheid van een aandeelhouder in de volgende situatie. Aanvankelijk was er een verdeling, waarin een van de drie aandeelhouders een aandeel meer heeft dan de andere twee. Volgens de bedrijfsvereniging is in die periode sprake van gezamenlijk ondernemerschap. Vervolgens verkoopt een van de aandeelhouders zijn aandelen aan een BV. Van de achterblijvende aandeelhouders wordt degene die een aandeel minder heeft dan de andere als ondergeschikt aangemerkt. Volgens de Centrale Raad van Beroep zijn er voldoende materiele aanwijzingen, dat de oorspronkelijke situatie is voortgezet. Zo was bij de oprichting afgesproken, dat de drie aandeelhouders als gelijkwaardige partners de onderneming gezamenlijk zouden drijven en gebeurde dat ook in onderling overleg tussen de aandeelhouders. Na de overdracht van de aandelen door een van de aandeelhouders veranderde de positie van de twee achtergebleven aandeelhouders niet. Zij hadden een gelijk salaris en de winst van de onderneming werd volgens afspraak steeds geherinvesteerd in het bedrijf. Verder had de aandeelhouder in kwestie zelf gezorgd voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering en had hij zich twee keer persoonlijk borg gesteld voor een aan het bedrijf verleend krediet. Ook hadden de andere aandeelhouders eraan meegewerkt om nadat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bij een looncontrole stelde dat de minderheidsaandeelhouder in dienstbetrekking was, de aandelenverdeling gelijk te trekken. Al die factoren bijeen genomen brachten de Centrale Raad van Beroep tot het oordeel, dat sprake was van gezamenlijk ondernemerschap.