11 juni 2004 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN-nummer: AP1370 Zaaknr: 39093
Een ongehuwd samenwonende beriep zich op het discriminatieverbod. Hij was van mening, dat hij anders werd behandeld dan gehuwden, omdat hij onder de wet IB 1964 rente als persoonlijke verplichting tot maximaal f 5.202 in aftrek kon brengen, terwijl gehuwden maximaal f 10.404 in aftrek kunnen brengen. De Hoge Raad heeft het beroep op het discriminatieverbod afgewezen, omdat niet ieder verschil in behandeling is verboden. In het arrest worden beide regelingen uiteengezet. De wet betrok ongehuwd samenwonenden in beginsel zelfstandig in de belastingheffing. Voor hen gold dat ieder de door hem betaalde rente in aftrek mocht brengen, tot het maximale bedrag van ƒ 5202. Samen konden zij maximaal twee maal ƒ 5202 in aftrek brengen. Voor gehuwden gold dat alleen de partner met het hoogste persoonlijke inkomen de rente in aftrek mocht brengen. Het lag dan voor de hand dat de maximale aftrek werd verhoogd tot ƒ 10.404. Daarmede werd bereikt dat zowel gehuwd als ongehuwd samenwonenden in voorkomend geval evenveel persoonlijke verplichtingenrente in aftrek mochten brengen.