Geen fictieve rente over vordering van in Belgie wonende AB-houder

14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN-nummer: AP1896 Zaaknr: 39385

Een inwoner van België had 70 percent van de aandelen in een in Nederland gevestigde BV. Hij had een vordering op de BV van f 1.500.000. De BV betaalde geen rente over deze schuld. De belastingdienst heeft bij de aanslag inkomstenbelasting 1998 als inkomsten uit vermogen een fictieve rente van 5 procent over deze vordering bijgeteld. Deze rente werd op grond van het Belastingverdrag Nederland-België belast tegen 10 procent. In geschil was of Nederland op grond van het belastingverdrag belasting mag heffen over fictieve rente. Hof Den Bosch was van oordeel, dat dit niet het geval is. In cassatie heeft de Hoge Raad dat oordeel bevestigd.Volgens de Hoge Raad heeft een fictiebepaling in de nationale wetgeving niet zonder meer tot gevolg, dat Nederland voor situaties die onder het verdrag vallen, zijn heffingsrecht uitbreidt buiten de grenzen van het verdrag. Als het verdrag de heffing over inkomsten aan Nederland toewijst mag Nederland die inkomsten volgens de nationale wet, inclusief fictiebepalingen, in de belastingheffing betrekken. Dat geldt niet als dergelijke fictiebepalingen inkomsten waarover de heffing niet aan Nederland is toegewezen bestempelen tot inkomsten, die wel aan Nederland zijn toegewezen. Met behulp van dergelijke bepalingen zou de werking van het verdrag eenzijdig kunnen worden gewijzigd. Fictieve rente is niet ontvangen maar zou in de toekomst alsnog kunnen worden verkregen, bijvoorbeeld als dividend of vermogenswinst. Het verdrag gaat voor de verrekening van bronheffingen uit van reële geldstromen. Toepassing van de fictiebepalingen zou een verschuiving in de verdeling van de heffingsbevoegdheid tussen Nederland en België meebrengen. De verdeling is gebaseerd op het onderscheid naar de aard en het betaald zijn van de inkomsten. Het verdrag staat een op die fictie gebaseerde heffing niet toe.