1 mei 2007 | Overig | jurisprudentie | LJNBA4201, AWB 06/4960
Sinds de invoering van het Belastingplan 2001 bestaat de mogelijkheid van een geruisloze terugkeer uit een BV wanneer de in de BV gedreven onderneming door de aandeelhouder(s) wordt voortgezet. De geruisloze terugkeer is de tegenhanger van de geruisloze inbreng van een onderneming in een BV. Vanwege die samenhang leidt de rechtbank Arnhem uit een arrest van de Hoge Raad uit 1997 over de geruisloze inbreng af dat een geruisloze terugkeer niet mogelijk is als de terugkeer onderdeel uitmaakt van een geheel van rechtshandelingen dat is gericht op de overdracht of de liquidatie van de onderneming. De bewijslast dat deze situatie zich voordoet ligt bij de belastingdienst. De enkele verklaring van de aandeelhouder dat hij te zijner tijd zijn onderneming, een participatie in een VOF, zal overgedragen aan de andere vennoot is onvoldoende om aannemelijk te maken dat de terugkeer uit de BV alleen is gedaan vanwege de overdracht van de onderneming. De rechtbank is van oordeel dat de belastingdienst het verzoek om de toepassing van de faciliteit van de geruisloze terugkeer ten onrechte heeft afgewezen. Gelet op de bevoegdheid van de belastingdienst om voorwaarden te stellen heeft de rechtbank de belastingdienst opgedragen opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.