14 mei 2007 | Hof Den Haag | jurisprudentie | LJNBA3046, BK-05/00658
In een arrest uit 2002 merkte de Hoge Raad een DGA, die voor zijn werkzaamheden facturen stuurde naar zijn BV, aan als ondernemer voor de omzetbelasting. Naar aanleiding van dat arrest verzocht een DGA de inspecteur eind 2002 om hem als ondernemer voor de omzetbelasting op te nemen en aangiftebiljetten aan hem uit te reiken. Hij verzocht om het opleggen van een naheffingsaanslag omzetbelasting over de periode in 2002 vanaf de datum van het arrest van de Hoge Raad. Uiteindelijk legde de inspecteur pas in maart 2005 een naheffingsaanslag op over de periode tot en met december 2004, conform de door de DGA gedane opgave, maar met berekening van € 631 aan heffingsrente. De vraag was of terecht over de jaren 2003 en 2004 heffingsrente werd berekend. Volgens de DGA kon hij aan een besluit van de staatssecretaris van Financiën het vertrouwen ontlenen dat geen heffingsrente zou worden berekend. In dat besluit wordt gezegd dat aan startende ondernemers geen heffingsrente in rekening wordt gebracht zolang het omzetbelastingnummer niet bekend is. Volgens Hof Den Haag mag een startende ondernemer, ook al weet hij dat de wet veronderstelt dat een ondernemer uit eigen beweging aan de uit de heffingswet voortvloeiende verplichtingen voldoet, uit deze passage uit het besluit afleiden dat de inspecteur hem geen heffingsrente zal berekenen wanneer de ondernemer de inspecteur van zijn belastingplicht op de hoogte heeft gebracht en met het voldoen van omzetbelasting wacht totdat hem een omzetbelastingnummer is toegekend.