3 oktober 2006 | Overig | jurisprudentie | LJNAZ2728, AWB 05/337
Een bedrijf dat boilers, geisers en CV-installaties aan particulieren verhuurde bracht tot 8 september 1993 omzetbelasting in rekening. Op die datum wees de Hoge Raad een arrest, waarin werd geoordeeld dat deze diensten onder de vrijstelling van omzetbelasting voor de verhuur van onroerende zaken vielen. In geschil was of de toepassing van deze vrijstelling gevolgen had voor de aftrek van voorbelasting die drukte op de aanschaf van de verhuurde goederen. De Belastingdienst meende dat door de wijziging van belaste in onbelaste prestaties de herzieningsregeling moest worden toegepast. De rechtbank was van oordeel dat de herzieningsregeling niet van toepassing was. De activiteiten van het bedrijf waren voor en na het arrest van de Hoge Raad gelijk. Het bedrijf verrichtte dus ook voor het arrest vrijgestelde prestaties. De aftrek van voorbelasting vindt plaats overeenkomstig de bestemming die een ondernemer geeft aan door hem gekochte goederen op het tijdstip waarop hem belasting in rekening wordt gebracht. Aftrek van voorbelasting voor vrijgestelde prestaties is niet mogelijk. Omdat het gebruik van de goederen niet was veranderd was er geen aanleiding voor herziening van de voorbelasting. De rechtbank vond niet van belang dat de voorbelasting in de jaren tot en met 1992 volledig in aftrek was gebracht. Evenmin was van belang dat het partijen pas door het arrest van de Hoge Raad duidelijk was geworden dat de verhuur van installaties was vrijgesteld.