14 mei 2007 | Hof Amsterdam | jurisprudentie | LJN: AU9285, 04/03420
Een VOF exploiteerde een ruitercentrum. In 1996 kocht de VOF een aangrenzend perceel grond om daarop een uitbreiding van het bedrijf te realiseren. Dit plan werd niet uitgevoerd. In plaats daarvan werd in 1999 het ruitercentrum verkocht. Op het later aangekochte perceel begon de VOF een ponymanege. In geschil was of de onderneming van de VOF door de verkoop van het ruitercentrum was beƫindigd of dat er een inkrimping van activiteiten had plaatsgevonden. In het laatste geval zou er voor een deel van de winst die werd behaald bij de verkoop van het ruitercentrum een vervangingsreserve kunnen worden gevormd. Volgens Hof Amsterdam stond vast dat de VOF tot 1 maart 2000 een onderneming dreef en dat de VOF na de overdracht in mei 2001 met nieuwe, qua omvang geringere, ondernemingsactiviteiten was gestart. Gezien de verschillen in aard, inhoud, omzet(samenstelling) en externe presentatie van de oude en de nieuwe activiteiten was het Hof van oordeel dat de nieuwe activiteiten wezenlijk beperkter en anders van aard waren en substantieel minder opleverden. De oude onderneming was in 2000 gestaakt en vervolgens was de VOF een nieuwe onderneming begonnen. Dat oordeel hield in dat vorming van een vervangingsreserve niet mogelijk was.