14 mei 2007 | Hof Arnhem | jurisprudentie | LJN: AT5153, 04/00385
Een BV had een pensioenverplichting in eigen beheer. In een langlopende procedure over het jaar 1989 was na verwijzing door de Hoge Raad voor Hof Arnhem de vraag aan de orde of de door de BV voorgestane waardering van de pensioenverplichting in overeenstemming was met goed koopmansgebruik. De BV ging uit van een rekenrente van 6 procent, een rentestandkorting van 10 procent en een leeftijdsterugstelling op de gehanteerde sterftetafels van 5 jaar voor de man en 6 jaar voor de vrouw. Bij de waardering van pensioenverplichtingen moet eerst het doelvermogen (de contante waarde op de voorziene ingangsdatum van de toekomstige uitkeringen) worden bepaald. Vervolgens moet dit doelvermogen contant worden gemaakt naar de balansdatum. Bij de bepaling van het doelvermogen dient geen rekening te worden gehouden met door verzekeringsmaatschappijen te verlenen rentestandkortingen. Een rentestandkorting is een toegepaste correctie indien de marktrente hoger is dan de gehanteerde rekenrente van 4 procent. Het contant maken van het doelvermogen naar de balansdatum moet volgens het Hof geschieden tegen de marktrente voor langlopende verplichtingen op de balansdatum. Daarom is er geen plaats voor een correctie wegens een rentestandkorting. Ook de leeftijdsterugstelling kan niet gehanteerd worden bij het contant maken van een doelvermogen. Bij de bepaling van het doelvermogen kan wel rekening gehouden worden met leeftijdsterugstelling, maar in dit geval was er geen aanleiding om af te wijken van de op zakelijke grondslag berustende berekeningen, die aan de pensioenovereenkomst ten grondslag lagen. Uitgaande van een rekenrente van 4 procent en contant gemaakt tegen de destijds geldende marktrente van 6 procent berekende de inspecteur de waarde van de pensioenverplichting op een lager bedrag dan door hem bij de aanslagregeling was aanvaard. Het beroep van de BV was ongegrond.