8 juli 2005 | Overig | jurisprudentie | LJN: AT9606, AWB 05/602
Een werkgever betaalde in de jaren 1998 tot en met 2000 de energienota’s van haar directeuren. Zij verwerkten de waarde van de energieverstrekking in hun aangifte inkomstenbelasting. Die waarde bepaalden zij op de forfaitaire bedragen van de uitvoeringsregeling loonbelasting 1990. De belastingdienst legde voor een deel van de jaren aanslagen inkomstenbelasting op conform de ingediende aangiften. Vervolgens legde de belastingdienst een naheffingsaanslag loonbelasting op aan de werkgever. De waarde van de energieverstrekking werd daarbij gesteld op het totaal van de energienota’s. Naheffing van loonbelasting was echter niet mogelijk voor zover de betreffende inkomensbestanddelen al in de heffing van inkomstenbelasting waren betrokken. Dat de energieverstrekking naar de (lagere) forfaitaire waarde in plaats van de werkelijke waarde in de heffing van de inkomstenbelasting was betrokken was een gewijzigd inzicht van de belastingdienst in de waardering van de verstrekking. Gewijzigd inzicht levert geen nieuw feit op dat navordering rechtvaardigt. Voor zover er nog geen aanslagen inkomstenbelasting waren opgelegd kon wel een naheffingsaanslag loonbelasting worden opgelegd. Rechtbank Arnhem was echter van oordeel dat de forfaitaire waardering van de uitvoeringsregeling loonbelasting moest worden gehanteerd. Dat bedrag was al in de aangiften inkomstenbelasting verwerkt, zodat de naheffingsaanslag ook voor dat deel moest worden vernietigd.