11 april 2003 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN-nummer: AF7095 Zaaknr: 37897
Een in Nederland gevestigde ondernemer koopt een partij goederen van buiten de Europese gemeenschap en laat die partij naar Nederland vervoeren. Vervolgens wordt de partij doorverkocht aan een buiten de Europese gemeenschap gevestigde ondernemer. De goederen hebben zich in Nederland onder douanetoezicht bevonden, zodat geen invoerrechten en omzetbelasting betaald zijn wegens invoer. De ondernemer heeft een transportonderneming ingehuurd voor het vervoer van de goederen naar de afnemer. Voordat de goederen de douane bereiken wordt de vrachtauto gestolen. Deze wordt later leeg teruggevonden. Aan de transporteur, die de aangifte voor extern communautair douanevervoer had gedaan, wordt een naheffingsaanslag omzetbelasting wegens invoer opgelegd. De wet op de omzetbelasting merkt als invoer aan het in Nederland onttrekken van goederen aan een douaneregime. Dat feit heeft zich naar niet in geschil is voorgedaan. De vraag is, of de naheffingsaanslag terecht aan de transporteur is opgelegd, aangezien op de ondernemer, die de partij had gekocht en verkocht, de verleggingsregeling bij invoer van toepassing is. De Hoge Raad is van oordeel, dat de normale wijze van heffing van omzetbelasting bij invoer niet kan worden toegepast als de verleggingsregeling van toepassing is. Dat geldt ook in geval van naheffing. Het onttrekken van de goederen aan het douanetoezicht heeft de bestemming van de goederen niet veranderd. Die bestemming wijzigt pas bij levering. Het hof had vastgesteld, dat levering aan de afnemer niet had plaatsgevonden.