14 mei 2007 | Overig | jurisprudentie | LJN: AU7023, 05/544
Een inwoner van Nederland werkte sinds juli 2001 als piloot voor een in Duitsland gevestigde luchtvaartmaatschappij. Hij vertrok altijd vanuit Duitsland en vloog vooral binnen Europa. In het jaar 2001 verdiende hij een bedrag van € 29.847. Duitsland heft van buitenlandse belastingplichtigen, die in de internationale lucht- en scheepvaart werken, slechts belasting voor zover de werkzaamheden worden verricht op of boven Duits grondgebied. De duur van de werkzaamheden wordt daarbij door de Duitse autoriteiten op forfaitaire wijze bepaald. Door verrekening van verliezen uit eerdere jaren bedroeg de aanslag inkomstenbelasting 2001 nihil. Het naar het volgend jaar over te brengen bedrag aan vrij te stellen buitenlands inkomen uit werk en woning stelde de inspecteur niet vast op het gehele Duitse salaris, maar slechts op het feitelijk in Duitsland belaste deel daarvan. De inspecteur was van mening dat voor het resterende deel het heffingsrecht aan Nederland toekwam. Dat laatste was niet juist volgens de rechtbank Haarlem. Volgens de betreffende bepaling uit het verdrag ter voorkoming van dubbele belasting had Nederland als woonland slechts het heffingsrecht zolang Duitsland als werkland dat recht niet uitoefende. Dat Duitsland de inkomsten belastte door deze eerst forfaitair vast te stellen was niet van belang en had niet tot gevolg dat Duitsland zijn heffingsrecht niet uitoefende.