Geen nieuwe afschrijvingstermijn na geruisloze inbreng

24 april 2009 | Hof Arnhem | jurisprudentie | LJN BI0797, 04/00766

Door gebruik te maken van de faciliteit van de geruisloze inbreng kan een onderneming worden ingebracht in een besloten vennootschap zonder fiscale afrekening over in het ondernemingsvermogen aanwezige stille reserves. De besloten vennootschap is, als overnemer en voortzetter van de onderneming, verplicht om fiscaal van start te gaan met de fiscale boekwaarden van de vermogensbestanddelen van de onderneming bij de inbrenger op het tijdstip van de inbreng.

In een procedure voor Hof Arnhem nam de inspecteur het standpunt in, dat na een geruisloze inbreng een nieuwe afschrijvingstermijn begint te lopen en dat de BV haar afschrijvingen opnieuw moet berekenen. Daarnaast wilde de inspecteur de afschrijving beperken omdat zich in de loop der jaren een aanzienlijke waardestijging van de ondergrond van in de BV ingebrachte onroerende zaken had voorgedaan. Hof Arnhem wees het standpunt van de inspecteur over de geruisloze inbreng af, omdat daarvoor noch in de wet, noch in de daarop gebaseerde regelgeving of in de jurisprudentie enige steun is te vinden.

Over de afschrijving op onroerende zaken heeft de Hoge Raad door de jaren heen meerdere arresten gewezen. Bij de afschrijving moet rekening worden gehouden met een zekere restwaarde, maar die hoeft niet te worden aangepast aan inflatie of marktontwikkelingen. Alleen bij een aanmerkelijke en blijvende waardestijging moeten de restwaarde en dus de afschrijvingsbedragen worden aangepast. Er geldt een uitzondering voor de waardestijging van de ondergrond wanneer de belastingplichtige deze waardestijging naar verwachting niet zal realiseren omdat hij de grond voor de bedrijfsuitoefening ter plaatse zal blijven gebruiken.

De inspecteur diende in deze procedure te bewijzen dat zich een aanmerkelijke en blijvende waardestijging had voorgedaan. Veronderstellende dat de inspecteur het bewijs had geleverd moest de belastingplichtige bewijzen dat hij deze waardestijging niet zal realiseren. De belastingplichtige slaagde daarin naar het oordeel van het Hof.

Het bedrijf, een hotel, werd al vele jaren op dezelfde plaats uitgeoefend door de familie van de DGA. Het hotelpand was een stedelijk monument in een beschermd stadsgebied. De aanzienlijke renovatie- en onderhoudskosten toonden aan dat het de bedoeling was om op deze plaats te blijven. De volgende generatie van de familie was intussen ook betrokken bij de bedrijfsvoering, zodat de verwachting ook vanuit dat punt gerechtvaardigd was dat het bedrijf ter plaatste zou blijven.

De inspecteur legde de jurisprudentie van de Hoge Raad zo uit dat alleen geen rekening hoeft te worden gehouden met de gestegen grondwaarde als de opstallen in de toekomst worden gesloopt en vervangen door nieuwbouw. Bij het door onderhoud, renovatie en verbetering in stand houden van de opstallen komt naar de mening van de inspecteur geen einde aan de levensduur van de opstallen. Daarom zou met de gestegen grondwaarde wel rekening gehouden moeten worden.

Het Hof wees ook dit standpunt van de inspecteur af. De eis dat sprake moet zijn van sloop en nieuwbouw heeft de Hoge Raad niet gesteld.