Geen ondernemerschap zonder uitzicht op positief resultaat

14 mei 2007 | Hof Arnhem | jurisprudentie | LJN: AV1348, 05/00301

Naast zijn werkzaamheden als docent was iemand werkzaam als keramist. In de jaren 1986 tot en met 2000 bedroeg zijn gemiddelde omzet circa € 1.550, terwijl het resultaat in alle jaren negatief was. Na beëindiging van de werkzaamheden als docent werd de omzet hoger. Alleen in 2004 was het resultaat positief. In geschil was of er in het jaar 2001 sprake was van ondernemerschap. De rechtbank Arnhem stelde vast dat sprake was van deelname aan het economische verkeer en het beogen van voordeel. Ondanks de negatieve resultaten was de rechtbank van oordeel dat in 2001 een positief resultaat redelijkerwijs verwacht kon worden, gezien de gewijzigde omstandigheden. Er was een bron van inkomen. Er was ook sprake van ondernemerschap. Bepalend daarvoor vond de rechtbank de tijd die vanaf 2001 beschikbaar was voor de activiteiten, het feit dat deze al sinds 1984 werden ontplooid, de te verwachten positieve resultaten, de investering in 2003 in bedrijfsmiddelen voor € 9.000, en de deelname aan exposities en evenementen en publicaties in verschillende tijdschriften. De inspecteur ging tegen de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep, omdat hij van mening was dat van de activiteiten in het jaar 2001 redelijkerwijs geen voordeel kon worden verwacht.Naar het oordeel van Hof Arnhem hield de omstandigheid dat de belanghebbende door het stoppen met zijn werk als docent vanaf eind 2001 extra tijd beschikbaar had voor zijn keramische activiteiten niet vanzelfsprekend in dat hij die tijd daarvoor ook benutte. Het was nog maar de vraag of met deze activiteiten redelijkerwijs voordeel kon worden verwacht. Die onzekerheid bestond bij het indienen van de aangifte over 2001 ook bij de belanghebbende. Pas medio 2003 (geruime tijd na het indienen van de aangifte over 2001) leek de continuïteit van werken gegarandeerd en werd besloten tot de aanschaf van een professionele oven.Volgens het Hof was er in 2001 nog geen sprake was van een situatie dat voordeel redelijkerwijs kon worden verwacht en dus geen sprake van een bron van inkomen.