14 mei 2007 | Centrale Raad van Beroep | jurisprudentie | LJN: AY6095, 05/4745
Het blijft lastig beoordelen of een directeur-grootaandeelhouder (DGA) en zijn gezinsleden al dan niet onder de werknemersverzekeringen vallen. De gevolgen van een beoordelingsfout kunnen groot zijn. Wanneer het UWV achteraf constateert dat er sprake is van verzekeringsplicht leidt dat niet alleen tot nabetaling van premies, maar vaak ook tot een forse boete. Constateert het UWV achteraf dat een arbeidsverhouding ten onrechte als verplicht verzekerd is aangemerkt, dan leidt dat meestal niet tot teruggave van in het verleden betaalde premies. Het UWV mag de verzekering namelijk alleen met ingang van een toekomende datum beƫindigen, behalve in geval van nalatigheid of onzorgvuldigheid van het UWV. Dat is vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, de hoogste rechter op het gebied van de sociale verzekeringen. Met een beroep op die jurisprudentie en het daarop gebaseerde beleid mocht het UWV de echtgenote van een directeur-grootaandeelhouder van een BV als niet (langer) verplicht verzekerd voor de sociale verzekeringswetten aanmerken en teruggave van de voor haar betaalde premies over eerdere jaren weigeren. Van nalatigheid of onzorgvuldigheid van het UWV was geen sprake, omdat de echtgenote in 1992 als verplicht verzekerd was aangemerkt op grond van door de BV verstrekte informatie. Het UWV had geen aanleiding om aan de juistheid van die informatie te twijfelen. Volgens de Centrale Raad van Beroep is het primair de verantwoordelijkheid van de werkgever om te beoordelen of sprake is van een premieplichtige arbeidsverhouding. Verder vond de Centrale Raad van Beroep niet ondenkbaar dat het UWV in geval van een claim tot uitkering aan de echtgenote zou zijn overgegaan.