13 augustus 2004 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN-nummer: AQ6917 Zaaknr: 39383
Aan het bestaan van een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting worden voorwaarden gesteld, onder meer om te voorkomen, dat oneigenlijk gebruik wordt gemaakt van deze faciliteit. Een belangrijke bepaling in het tot 1 januari 2003 geldende regime voor de fiscale eenheid was de 16e standaardvoorwaarde. Die bepaling moest voorkomen, dat belaste voordelen werden omgezet in onbelaste voordelen. Een dergelijke omzetting kon plaatsvinden door vermogensbestanddelen, die meer waard waren dan de fiscale boekwaarde, over te dragen van moeder aan dochter, waarna de aandelen van de dochter werden verkocht. In de verkoopprijs zat dan een vergoeding voor de meerwaarde van de aan de dochter overgedragen vermogensbestanddelen. De verkoopprijs ontving de moeder echter onbelast door de werking van de zogenaamde deelnemingsvrijstelling. Aan toepassing van de 16e standaardvoorwaarde was een termijn van zes jaar na de overdracht van de vermogensbestanddelen verbonden. Die termijn werd verkort tot 3 jaar als de overdracht tegen uitreiking van aandelen had plaatsgevonden. De sanctie was niet van toepassing in een geval waarin na het verstrijken van de driejaarstermijn de aandelen in de dochtermaatschappij werden verkocht, waardoor de fiscale eenheid werd verbroken. De moedermaatschappij had bij de oprichting van de dochtermaatschappij haar onderneming overgedragen aan de dochtermaatschappij als storting op de aandelen. Met ingang van de oprichtingsdatum van de dochter bestond er een fiscale eenheid. Het verschil tussen de waarde van de ingebrachte onderneming en de nominale waarde van de uitgegeven aandelen bleef de dochtermaatschappij schuldig in rekening-courant. De schuld werd kort voor de verkoop van de aandelen door de moeder kwijtgescholden. De verkoop vond ruim vier jaar na de oprichting en de overdracht van de onderneming plaats. Volgens de Hoge Raad is de sanctie alleen van toepassing als de fiscale eenheid, anders dan door vervreemding van aandelen, oneigenlijk wordt gebruikt door aflossing van de schuld met van derden verkregen geldmiddelen. Aflossing uit door de moedermaatschappij gestort kapitaal leidt niet tot toepassing van de sanctie. Dat geldt ook als de schuld bij wijze van informele kapitaalstorting wordt kwijtgescholden, ook al gebeurt dit in verband met de verkoop van de aandelen in de dochtermaatschappij. Aan de vereisten voor toepassing van de verkorte sanctietermijn is voldaan; de tegenwaarde van de stille reserves is aan de moeder ten goede gekomen in de vorm van de verkoopprijs van de aandelen. Deze verkoop vond plaats nadat de periode van drie jaar was verstreken.