Geen splitsing van rentebedrag in wel en niet vooruitbetaald deel

14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN: AU4292, 39641

Onder de Wet IB 1964 was rente van schulden aftrekbaar in het jaar van betaling. Voor rente die vooruitbetaald werd en betrekking had op jaren na het jaar van betaling gold een beperking van de aftrek tot een bedrag van ƒ 4.000. Volgens de Hoge Raad was het niet de bedoeling van de wetgever om bij vooruitbetaling van rente het bedrag te splitsen in een aan het kalenderjaar van betaling toe te rekenen deel en een aan volgende jaren toe te rekenen deel. Een belastingplichtige die in 1998 de rente over een periode van 60 maanden vooruit betaalde in één bedrag had daarom slechts recht op aftrek van ƒ 4.000 in 1998. Het gehele betaalde bedrag moest worden aangemerkt als vooruitbetaalde rente van schulden. Hof Den Haag had in deze zaak naast het bedrag van ƒ 4.000 een bedrag van ƒ 2.134 in aftrek toegelaten. Dat bedrag had betrekking op de periode gelegen vóór de betaling op 1 mei 1998 van de verschuldigde rente en was daarom volgens het Hof geen vooruitbetaalde rente. Dat oordeel van het Hof was volgens de Hoge Raad onjuist.