Geen sprake van overwerk omdat langere werkweek dan 38 uur overeen was gekomen

14 mei 2007 | Hof Amsterdam | jurisprudentie | LJN: AS6004, 03/01366

Een uitzendbureau verhuurde buitenlandse werknemers aan agrarische bedrijven. Er waren geen schriftelijke arbeidsovereenkomsten opgemaakt. Het nettoloon van deze werknemers was ƒ 12 per uur, onafhankelijk van de leeftijd van de werknemers en de arbeidsduur. Het uitzendbureau betaalde de werknemers geen vakantietoeslag. De werknemers hadden geen doorbetaalde vakantie(dagen). De arbeidsduur bedroeg vrijwel steeds meer dan de 38 uur per week, die volgens de toepasselijke CAO als normale werkweek gold. Rekening houdend met de afdrachtvermindering lage lonen droeg het uitzendbureau in 2001 ƒ 339.174 aan loonbelasting en premie volksverzekeringen af. De belastingdienst legde een naheffingsaanslag op omdat een te hoge afdrachtvermindering en onjuiste tijdvaktabellen waren toegepast. De hoogte van de afdrachtvermindering hing af van de vraag of sprake was van overwerkloon. Volgens Hof Amsterdam was met de werknemers geen vaste arbeidsduur overeengekomen en werd ervan uitgegaan dat meer dan 38 uur per week zou worden gewerkt. Daarom was geen sprake van overwerk en had het uitzendbureau geen recht op een hogere afdrachtvermindering lage lonen dan door de inspecteur in aanmerking was genomen.Ten aanzien van het loontijdvak oordeelde het Hof als volgt. Omdat het uitzendbureau met de werknemers een loon per uur had afgesproken was het loontijdvak een uur. Tijdvakken die korter zijn dan een dag worden volgens de wet op een dag gesteld, ook al kan dit tot gevolg hebben dat een werknemer over een (kalender)week bezien een te hoge heffingskorting geniet. Het uitzendbureau had meer dan de verschuldigde loonbelasting en premie volksverzekeringen ingehouden. Volgens het Hof mocht ook het uitzendbureau bezwaar maken tegen het afgedragen belastingbedrag, voor zover dat niet als voorheffing in de inkomstenbelasting was verrekend. In navolging van partijen ging het Hof ervan worden uit dat 40% van de ingehouden belasting en premie volksverzekeringen als voorheffing was verrekend. De vermindering van de naheffingsaanslag stelde het Hof daarom op 60% van het te veel ingehouden bedrag aan loonbelasting en premie volksverzekeringen.