Geen toepassing 30 %-regeling voor minderjarige profvoetballers

14 mei 2007 | Hof Amsterdam | jurisprudentie | LJN: AR0758; AR1978; AR2059

Een profvoetbalclub diende bij de belastingdienst een verzoek om toepassing van de 30 %-regeling voor een drietal buitenlandse voetballers. De inspecteur weigerde de toepassing, in twee gevallen omdat de voetballers volgens hem niet uit het buitenland waren aangeworven, maar bij de aanvang van de dienstbetrekking al in Nederland woonden. In het derde geval was de inspecteur van mening dat, gezien de leeftijd en de hoogte van het salaris, de voetballer niet aan de deskundigheidseis voldeed. Hof Amsterdam was in het eerste geval van oordeel, dat de 30 %-regeling wel moest worden toegekend, omdat de voetballer tijdens de contractonderhandelingen niet in Nederland woonde en die onderhandelingen niet in Nederland hebben plaatsgevonden. Daarmee voldeed de voetballer aan de kenmerken van een ingekomen werknemer. Het Hof vond niet van belang dat de voetballer tussen zijn verhuizing naar Nederland en het ingaan van de dienstbetrekking een jaar in Nederland heeft gewoond. De voetballer had, toen hij in Nederland ging wonen, een arbeidsovereenkomst met de club. Op grond van het daarin opgenomen minimumsalaris heeft het CWI een tewerkstellingsvergunning afgegeven. Het beleid van de belastingdienst is, dat in die gevallen de 30 %-regeling wordt toegepast. Door dat in dit geval niet te doen handelde de inspecteur in strijd met het gelijkheidsbeginsel. In de andere twee gevallen ging het om minderjarige voetballers, die in opleiding werden genomen. Volgens het Hof was niet bewezen, dat zij al over de vereiste deskundigheid beschikten. Dat de voetballers zeer talentvol waren, maakte hen nog niet deskundig. Ook voldeden zij op het moment waarop zij naar Nederland kwamen nog niet aan de inkomenstoets, die voorwaarde is voor een tewerkstellingsvergunning. Het beroep van de voetbalclub op het gelijkheidsbeginsel werd in deze gevallen afgewezen.