14 mei 2004 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN-nummer: AO3339 Zaaknr: 39664
Iemand had alle aandelen van twee BV’s. In het kader van een afspraak tot samenwerking met een ander concern ruilde hij alle aandelen van de ene BV voor aandelen in de andere. Daardoor ontstond een holdingstructuur, waarbij de ene BV alle aandelen in de andere BV hield. De ruil is een vervreemding van aandelen, waarbij inkomstenbelasting verschuldigd is over de gerealiseerde meerwaarde. Met behulp van de aandelenfusiefaciliteit kan de belasting worden uitgesteld. De aandeelhouder wilde vooraf zekerheid of aan de voorwaarden voor een gefacilieerde fusie was voldaan en verzocht de inspecteur dat bij beschikking vast te stellen. De inspecteur was van mening, dat niet aan de voorwaarden was voldaan, omdat direct op deze aandelenruil een tweede volgde. Die tweede ruil was onderdeel van de samenwerkingsafspraak. Na de tweede ruil had de holding-BV slechts 40% van het stemrecht in de verkregen BV. Daarmee was ook ten aanzien van de eerste ruil niet voldaan aan de voorwaarde, dat meer dan de helft van het stemrecht moet worden verkregen. De Hoge Raad heeft met dit oordeel de andersluidende uitspraak van Hof Den Haag vernietigd.