Geen toepassing bedrijfsfusiefaciliteit

14 mei 2007 | Hof Den Haag | jurisprudentie | LJN: AX6259, BK-04/02813

Het sluitstuk van een bedrijfsoverdracht van vader op zoon werd gevormd door de overdracht van een van de bedrijfspanden. Dit bedrijfspand was eigendom van een BV waarvan vader enig aandeelhouder was. Deze BV had geen andere activiteit dan de exploitatie van onroerende zaken. Het andere pand was eigendom van een BV van de zoon. In plaats van een directe verkoop van het pand door de BV van vader aan de BV van zoon wilden vader en zoon de overdracht regelen door middel van een bedrijfsfusie. Op die manier werd de BV die oorspronkelijk van vader was een dochteronderneming van de BV van de zoon. Zowel binnen de overdrachtsbelasting als binnen de vennootschapsbelasting bestaat een faciliteit voor bedrijfsfusies. Hoewel het samenbrengen van de twee panden bij één gerechtigde was ingegeven door zakelijke beweegredenen, stond de inspecteur de toepassing van de fusiefaciliteit voor de vennootschapsbelasting niet toe. Volgens de inspecteur was de bedrijfsfusie gericht op het voorkomen van de heffing van die overdrachtsbelasting en uitstel van vennootschapsbelasting over de meerwaarde van het pand. Naar het oordeel van Hof Den Haag waren er geen zakelijke motieven voor de fusie tussen een actieve vennootschap en een passieve vennootschap gevolgd door een "omgekeerde" verwerving van de aandelen in deze niet-actieve vennootschap door de BV van de zoon. Naar het oordeel van het Hof was hier een constructie opgezet waarop naar de letter van de wet de fusiefaciliteit van toepassing was zonder dat een wezenlijke fusie had plaatsgevonden. In een dergelijk geval is het niet de bedoeling van de wetgever om de faciliteit toe te passen.