Geen toepassing kwijtscheldingsfaciliteit schenkingsrecht bij bedrijfsoverdracht

14 mei 2007 | Hof Arnhem | jurisprudentie | LJN: AT6086, 03/0131

In 1997 droeg een vader zijn aandeel in een commanditaire vennootschap met zijn zoon over aan de zoon. De zoon moest daarvoor een overnamesom betalen van ƒ 435.000. Zijn vader schold hem uit vrijgevigheid een deel daarvan kwijt. Het ging om een bedrag van ƒ 182.500. Op grond van deze in de akte van bedrijfsoverdracht genoemde schenking legde de belastingdienst een aanslag schenkingsrecht op. Met toepassing van de kwijtscheldingsregeling bij bedrijfsopvolging werd deze aanslag gedeeltelijk kwijtgescholden. Die kwijtscheldingsregeling was met terugwerkende kracht tot 1 januari 1997 uitgebreid en opgenomen in de Invorderingswet 1990. Na gedeeltelijke betaling en kwijtschelding resteerde een te betalen bedrag van ƒ 134.500. Dat bedrag werd omgezet in een lening van vader aan zoon. In afwijking van de leningvoorwaarden schold vader deze restantschuld in 1998 kwijt. Ook voor deze tweede schenking werd een aanslag schenkingsrecht opgelegd. De ontvanger van de belastingdienst wees het ingediende verzoek om toepassing van de kwijtscheldingsregeling echter af. In geschil was of de ontvanger het verzoek om toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit terecht had afgewezen en voorts of de berekening van het schenkingsrecht op de juiste waarde van de overgedragen onderneming was gebaseerd. Volgens Hof Arnhem kon het tweede geschilpunt niet worden behandeld in een procedure die betrekking had op de invordering en niet op de heffing van belasting. In zoverre was het beroep niet ontvankelijk. Voor toepassing van de faciliteit bij bedrijfsoverdracht is vereist dat de verschuldigde schenkingsrechten kunnen worden toegerekend aan het vermogen van de onderneming.De enkele bedoeling van de overdrager op het moment van een bedrijfsoverdracht om de schulden ter zake van de overnamesom op termijn kwijt te schelden is niet voldoende. Gelet op het feit dat in de akte van bedrijfsoverdracht het restant van de overnameschuld werd omgezet in een lening met afspraken over aflossing en opeisbaarheid, ontbrak volgens het Hof het vereiste nauwe verband tussen de formele bedrijfsoverdracht op 15 augustus 1997 en de tweede kwijtschelding per 6 januari 1998 van de ter zake van die overdracht aangegane schuld. De kwijtscheldingsfaciliteit van de Invorderingswet 1990 was terecht buiten toepassing gebleven. Daaraan doet niet af dat de faciliteit met terugwerkende kracht wel werd toegepast op de eerste schenking omdat dat gedeelte bij de akte van bedrijfsoverdracht werd kwijtgescholden.