Geen toeristenbelasting voor kamerverhuur

23 december 2010 | Hof Den Bosch | jurisprudentie | LJNBO7535, 09/00211

Eén van de belastingen die gemeenten op grond van de Gemeentewet mogen heffen is de toeristenbelasting. Dat is een belasting op het overnachten binnen een gemeente in hotels, pensions en andere vakantieverblijven door mensen die niet in de gemeente zijn ingeschreven.

Een uitzendbureau dat werkte met overwegend Poolse uitzendkrachten bezat een pand waarvan de kamers verhuurd werden aan uitzendkrachten. Het bedrijf had een vergunning van de gemeente voor het exploiteren van een kamerverhuurbedrijf. De vergunning gold niet voor andere horecafuncties. De uitzendkrachten die een kamer huurden in het pand moesten zelf hun maaltijden verzorgen.

 

De gemeente legde aan het uitzendbureau een aanslag toeristenbelasting op, gebaseerd op het verblijf van de uitzendkrachten in de accommodatie van het bedrijf. Het uitzendbureau bestreed de opgelegde aanslag.

Naar het oordeel van Hof Den Bosch viel de accommodatie van het uitzendbureau niet onder één van de in de gemeentelijke belastingverordening genoemde onderkomens. Uitgelegd volgens het normale spraakgebruik was de accommodatie, een voormalige marechausseekazerne, geen hotel of pension. Dat de gemeente in de verordening een ruimere uitleg aan de begrippen hotel of pension had gegeven, bleek nergens uit. Volgens het hof ging het om de verhuur van onzelfstandige, gemeubileerde, woonruimten. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank waarin de aanslag werd vernietigd.