Geen toetsing weekenduitgaven gehandicapt kind aan inkomen

14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJNBA3863, 40797

In een procedure over de aftrek van buitengewone lasten in het jaar 2000 was Hof Leeuwarden van oordeel dat de inspecteur terecht de aftrek van extra uitgaven voor het levensonderhoud van een gehandicapte dochter had geweigerd. De reden daarvoor was dat de dochter in 2000 zoveel inkomsten en vermogen had dat haar ouders zich niet verplicht konden hebben gevoeld om een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud te doen. De Hoge Raad heeft deze uitspraak vernietigd. Volgens de tekst van de Wet IB 1964 golden bepaalde extra uitgaven voor tijdelijk bij hun ouders verblijvende gehandicapte kinderen als buitengewone lasten. Aftrekbaar waren een vastgesteld bedrag voor iedere dag dat het kind tijdelijk verbleef bij de ouders en een bedrag per kilometer voor het vervoer van het kind van tussen de woonplaats van de ouders en de woonplaats van het kind. Tussen partijen was niet in geschil dat aan alle aan aftrek gestelde voorwaarden was voldaan. Volgens de Hoge Raad hoeft bij deze bijzondere regeling niet afzonderlijk te worden getoetst of de ouders zich, gelet op de inkomens- en vermogenspositie van het kind wel verplicht hebben kunnen voelen om deze uitgaven te doen, maar is het bedrag zonder meer aftrekbaar. De mogelijkheid van aftrek voor zogenaamde weekenduitgaven van gehandicapten bestaat ook onder de Wet IB 2001. Het arrest van de Hoge Raad is naar zich laat aanzien ook op de huidige regeling van toepassing.