Geen uitbetaling heffingskorting door einde fiscaal partnerschap

14 mei 2007 | Overig | jurisprudentie | LJN: AX9620, 05/5791

De Wet op de Inkomstenbelasting kent het begrip fiscaal partnerschap. Een van de gevolgen van fiscaal partnerschap is de mogelijkheid om de heffingskorting van een partner met een laag of geen inkomen te verrekenen met de door de andere partner verschuldigde belasting en premies volksverzekeringen. Ongehuwd samenwonenden kunnen ervoor kiezen om als elkaars fiscale partner te worden aangemerkt. Gehuwd samenwonenden zijn altijd elkaars partner. Wanneer aan die status in de loop van een jaar een eind komt, bijvoorbeeld door echtscheiding of door overlijden, eindigt het verplichte partnerschap. Wel kan ervoor gekozen worden om ook voor het resterende deel van het jaar als elkaars fiscale partner te worden aangemerkt. Wordt die keuze niet gemaakt dan is verrekening van de verhoogde heffingskorting met de inkomensheffing van de (vroegere) partner niet mogelijk. Dat overkwam een vrouw die in de loop van 2003 scheidde van haar echtgenoot. In dat jaar had zij volgens haar aangifte een belastbaar inkomen in box 1 van € 188. De vraag of zij samen met haar vroegere echtgenoot een verzoek deed om voor heel 2003 als elkaars fiscale partner te worden beschouwd beantwoordde zij door het vakje “nee” aan te kruisen. Van de gecombineerde heffingskorting van € 2.474 werd slechts € 62 verrekend. Dat was gelijk aan de door de vrouw verschuldigde belasting en premies volksverzekeringen. Het meerdere ging verloren door niet te kiezen voor partnerschap gedurende het gehele jaar. Volgens de rechtbank Haarlem bleek uit de wijze waarop het aangiftebiljet was ingevuld en het daarop ontbreken van de handtekening van de ex-echtgenoot dat er geen sprake was van een gezamenlijk verzoek voor de kwalificatie als partner. Gevolg daarvan was dat de belastingdienst hen terecht niet als partners had aangemerkt en de uitbetaling van de heffingskorting had geweigerd.