Geen verlengde navorderingstermijn bij winstonttrekking door DGA

14 mei 2007 | Hoge Raad | jurisprudentie | LJN: AT5946,40889

Een in Nederland wonende DGA van een in Nederland gevestigde BV onttrok in het jaar 1996 bedragen aan deze BV. Het ging om provisie-inkomsten uit Duitsland waar de BV recht op had. De provisies werden betaalbaar gesteld met cheques die per post naar de BV werden gestuurd. Op het kantoor van de BV werd een bankrekeningnummer ingevuld en werden de cheques ondertekend, waarna zij naar een bank in Nederland werden verstuurd. Op een aantal cheques werd het bankrekeningnummer van de DGA ingevuld. De BV verwerkte deze bedragen niet in de boeken. De belastingdienst legde een navorderingsaanslag inkomstenbelasting op aan de DGA. Omdat mogelijk te maken deed de inspecteur een beroep op de verlengde navorderingstermijn van twaalf jaar, omdat de normale navorderingstermijn was verstreken. Deze verlengde navorderingstermijn geldt echter alleen voor in het buitenland opgekomen bedragen. Hof Den Haag was van oordeel dat de verlengde navorderingstermijn niet van toepassing was omdat de DGA het voordeel genoot vanuit een in Nederland gevestigde BV. De betalingen aan de DGA waren niet in het buitenland verricht. De Hoge Raad bevestigde deze uitspraak. Het Hof had feitelijk vastgesteld dat de provisies niet toekwamen aan de DGA maar aan de BV en dat de aan ontvangst van de bedragen door de DGA uitsluitend handelingen ten grondslag lagen die binnen Nederland hadden plaatsgevonden.