Geen verlies uit aanmerkelijk belang bij vervreemding

8 november 2006 | Overig | jurisprudentie | LJNAZ3890, AWB 05/4487 IB/PVV

Iemand kocht in de loop van 1996 een belang van 33,3% in een lege BV voor een bedrag van € 8.000. In december 1996 gaf de BV nieuwe aandelen uit aan de bestaande aandeelhouders. De aandeelhouder in kwestie betaalde € 1.815.000 voor 33,3% van de nieuw uitgegeven aandelen. Volgens de tot 1 januari 1997 geldende regeling vormde het belang in de BV geen aanmerkelijk belang. Per 1 januari 1997 werd de regeling zodanig gewijzigd dat er wel sprake was van een aanmerkelijk belang. De aandeelhouder verkocht in 1998 zijn belang in de BV voor € 4.311.000. In zijn aangifte claimde de aandeelhouder een verlies uit aanmerkelijk belang van € 4.315.000. Dat verlies berekende hij uitgaande van een verkrijgingsprijs van de aandelen van € 7.015.000 en een verkoopprijs van € 2.700.000. De berekende verkoopprijs was de som van het in 1998 ontvangen voorschot en de contante waarde van de in 1999 ontvangen betaling van het restant. Door de verandering van de wetgeving per 1 januari 1997 gold als verkrijgingsprijs van de aandelen de waarde in het economische verkeer op 1 januari 1997. Als tijdstip van vervreemding van de aandelen geldt het moment waarop de verkoopovereenkomst perfect is geworden. Het tijdstip van betaling en het tijdstip van levering zijn niet relevant. De rechtbank zag geen aanleiding om de overdrachtsprijs op een lager bedrag dan de nominale waarde van de vordering vast te stellen. Voor de bepaling van de verkrijgingsprijs van de aandelen zag de rechtbank geen aanleiding om deze op een hoger bedrag te stellen dan het in totaal door de aandeelhouder betaalde bedrag van € 1.823.115. Omdat de verkrijgingsprijs niet hoger was dan de overdrachtsprijs van de aandelen was er geen sprake van een verlies uit aanmerkelijk belang.