14 mei 2007 | Overig | jurisprudentie | LJN: AV8578, AWB 05/1984
In een procedure over de aanslag vennootschapsbelasting 1995 van een BV was inzet van geschil of de BV, in verband met een informele kapitaalstorting die in dat jaar had plaatsgevonden, verplicht winst moest nemen ter grootte van een eerdere afwaardering van de vordering die de BV als informeel kapitaal had ingebracht. De BV had zich ten behoeve van een tweetal banken borg gesteld voor de schulden van een andere BV. De borgstelling werd aangesproken voor een bedrag van ruim ƒ 5,5 miljoen. De BV boekte ƒ 5,1 miljoen als verlies en nam de regresvordering op de andere BV op tegen de waarde in het economische verkeer. De belastingdienst was van mening dat de BV destijds de regresvordering had afgewaardeerd ten laste van de in Nederland belastbare winst. Volgens de destijds geldende wet werd bij het prijsgeven van een vordering op een verbonden vennootschap de eerdere afwaardering van de vordering tot de winst gerekend. Volgens de rechtbank was de BV niet verplicht om de regresvordering te boek te stellen voor het uit hoofde van de borgstelling betaalde bedrag om deze onmiddellijk daarna af te waarderen. Aangezien de regresvordering niet ten laste van de in Nederland belastbare winst was afgewaardeerd, hoefde de BV geen winst te nemen in verband met de informele kapitaalstorting.