14 mei 2007 | Hof Arnhem | jurisprudentie | LJN-nummer: AP6943 Zaaknr: 02/02078
Bij de ontbinding van een maatschap werden de onroerende zaken toebedeeld aan twee van de maten, die een nieuwe maatschap aangingen. In verband daarmee werd een aangifte overdrachtsbelasting ingediend. De verschuldigde belasting werd op de aangifte voldaan. De inspecteur legde een naheffingsaanslag op uitgaande van een hogere waarde van de registergoederen dan was aangegeven. Bij de naheffingsaanslag werd een vergrijpboete opgelegd en werd heffingsrente berekend. Het notariskantoor, dat de akte van ontbinding en de aangifte overdrachtsbelasting had verzorgd maakte bezwaar tegen de naheffingsaanslag. De adviseur van de maatschap motiveerde het bezwaar in brieven aan de belastingdienst. Hij verzocht in een van de brieven de inspecteur om hem bij afwijzing van zijn verzoek een voor beroep vatbare beslissing toe te sturen.De uitspraak op bezwaar is verzonden aan het notariskantoor. De adviseur heeft de schriftelijk gevraagd om toezending van de uitspraak op bezwaar. Uiteindelijk ontving de adviseur een kopie daarvan, zowel van het notariskantoor als van de Inspecteur. Hij ging in beroep tegen de uitspraak op het bezwaar. Omdat het beroepschrift meer dan zes weken na de dagtekening van de uitspraak werd ingediend was het niet tijdig. Gezien de omstandigheden was de adviseur volgens het Hof met betrekking tot het niet tijdig instellen van het beroep niet in verzuim. In geval van een verschoonbare termijnoverschrijding moet het beroep zo spoedig mogelijk na het bekend worden van de uitspraak op bezwaar worden ingediend. De adviseur kreeg op 18 maart 2002 een kopie van de uitspraak. Het beroepschrift kwam bij het Hof binnen op 13 mei 2002. Voor het tijdsverloop had de adviseur geen redelijke verklaring. Daarom was het beroep niet-ontvankelijk. De onjuiste tenaamstelling van de naheffingsaanslag (op naam van de maatschap in plaats van op naam van de maten) vond het Hof niet van belang.