14 mei 2007 | Centrale Raad van Beroep | jurisprudentie | LJNAZ5659, 05/3644
Natuurlijke personen die jonger zijn dan 65 jaar en die werken in een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking, zijn verzekerd voor de werkloosheidswet (WW). Personen die in dienst zijn van een volkenrechtelijke organisatie zijn niet verzekerd voor de WW wanneer op hen een regeling inzake sociale zekerheid van deze volkenrechtelijke organisatie van toepassing is. De NATO geldt als een volkenrechtelijke organisatie. Het UWV weigerde daarom aan een voormalige werknemer van de NATO, wiens dienstbetrekking was beëindigd, een WW-uitkering toe te kennen. Volgens de Centrale Raad van Beroep was bepalend voor de aanwijzing van een volkenrechtelijke organisatie de vraag of er een voorziening of regeling was met betrekking tot de geldelijke gevolgen van werkloosheid. Het moet dan gaan om een in een regeling omschreven subjectief te bepalen recht voor een betrokkene. Een NATO-werknemer die zijn werk verliest heeft aanspraak op een “indemnity for loss of job”. De hoogte van deze vergoeding, die in een bedrag ineens wordt uitbetaald, is afhankelijk van de aard en de duur van het dienstverband en van de hoogte van het salaris, zij het tot bepaalde maxima. Volgens de Centrale Raad van Beroep is de Regulation indemnity for loss of job een regeling van de geldelijke gevolgen van werkloosheid. Op grond daarvan kwam de Centrale Raad van Beroep tot de slotsom dat het UWV terecht een uikering had geweigerd aan de voormalige NATO-werknemer.