14 mei 2007 | Hof Den Bosch | jurisprudentie | 04/00839
Sinds de invoering van de Wet IB 2001 is het moeilijker geworden om als participant in een man-vrouwfirma de ondernemersfaciliteiten te kunnen benutten. Wanneer het samenwerkingsverband ongebruikelijk is en een van de participanten vooral ondersteunend werk doet, tellen de uren die aan het ondersteunende werk worden besteed niet mee voor het recht op ondernemersfaciliteiten. Inmiddels zijn er al diverse uitspraken gepubliceerd met wisselende uitkomsten. De tendens is negatief. Van belang is dat door de verandering in de wet een eerdere beoordeling van het ondernemerschap, de verrichte werkzaamheden en de zakelijkheid van het aangaan van de maatschap en van de winstverdeling niet doorwerkt naar de nieuwe wetgeving. Een beroep op het vertrouwensbeginsel werd door Hof Den Bosch afgewezen. De procedure had betrekking op een dierenartsenpraktijk. De man was dierenarts, zijn vrouw niet. In de maatschapsovereenkomst was bepaald dat alleen de man als dierenarts werkzaam was in de maatschap. Op het gebied van de uitoefening van de diergeneeskundige praktijk bestond daarom tussen man en vrouw geen enkel samenwerkingsverband. Volgens de firmanten strookte dit niet met de werkelijke situatie. Hoewel het Hof aannam dat de vrouw bij afwezigheid van haar man het spreekuur overnam en dat zij kleine operaties verrichtte, was dat maar een klein gedeelte van haar werkzaamheden. Het merendeel van de werkzaamheden was van ondersteunende aard, omdat het geen omzetgenererend werk was. De ongebruikelijkheid van het samenwerkingsverband baseerde het Hof op de verklaring van de dierenarts dat een samenwerkingsverband zoals hij en zijn echtgenote waren aangegaan bijna niet meer voorkomt. Meestal wordt gekozen voor een samenwerkingsverband van meerdere (parttime) dierenartsen.